38. HET RODE KRUIS.
Ik was elf jaar en had thuis nog geen knijt te vertellen. Mijn moeder schreef me in, zonder mijn medeweten, bij het Rode Kruis als "kleine Samaritaan". Het Rode Kruis stond bij mij gelijk aan liters bloed, ontbrekende ledematen, gebroken botten en aan al wat er zoal met een lichaam kan misgaan. Het was dan ook met hangende pootjes dat ik de woensdagnamiddag het lokaal van de Samaritaantjes binnenkwam. Er was, op 't eerste zicht toch, nergens een spatje bloed of stervende mensen te zien en bovendien herkende ik enkele leerlingen van mijn klas. Oef.
We mochten van de monitor elk een totemnaam kiezen. Ik koos voor Bambi, maar er was al een Bambi en neen, twee Bambi's dat mocht niet! Mijn totem werd adelaar, die werd me toegewezen en ook dan had ik geen knijt te zeggen. Ik voelde me van den bijlange geen adelaar en al helemaal geen Samaritaan, alhoewel ik niet eens wist wat dat woord betekende. Dan ging het over de stichter van het Rode Kruis. Over Henri Dunant werd er zoveel gesproken en verteld dat ik deze man nooit meer kan vergeten.
We begonnen met liedjes leren, "Hoog op de gele waaaagen, rijd ik door berg en dal, dal, dal, dal …" en "Macadam, macadam, macadam, dam … dam … dam … steenweg, steenweg". Superleuk! We leerden er, zoals schippers en matrozen, knopen leggen, de platte knoop, de schippersknoop en nog andere koord constructies. Dat is me later bij het macramé maken goed van pas gekomen.
En er was nog een groot voordeel. Ik mocht van mijn moeder, na het Rode Kruis, een pakje frit met mayonaise kopen aan een frietkraam op de grote markt. Dat kostte toen BF. 5 frit en BF. 1 mayonaise, in euro nu en zeventig jaar later is dat omgerekend € 0.125 en € 0.025!
Maar dan kwam het, we leerden mensen repareren, verband aanleggen, deden hartmassage, spalkten gebroken botten met paraplu's en wandelstokken en pasten op mekaar kunstmatige ademhaling toe. We kregen ons diploma "kleine Samaritaan" en we waren allemaal apetrots.
Volledig opgeleid trokken we enkele dagen naar de Ardennen voor een tornooi. Daar werden we op de proef gesteld. De gewonden leken écht gewond met plaaster en grenadine. In het bos zochten we stokken om gebroken ledematen te spalken en we wasten de grenadine van ons lijfje in het ijskoude water van een riviertje. Ik herinner me nog altijd hoe koud het daar was, de hele driedaagse lang.
Toen de prijzen werden uitgedeeld, bleek dat wij de laatsten waren. Onze monitoren lieten hun ongenoegen duidelijk merken en wij jammerden erop los, want de proef die we kregen was een bevroren man die in de sneeuw lag te reanimeren en dat hadden we niet geleerd. We besloten dan maar om met zijn armen en benen te gaan zwaaien en wat kunstmatige ademhaling te proberen. Eigenlijk waren we die man zijn botten aan 't breken maar dat wisten wij natuurlijk niet. Wat moesten we dan wel? Awel, we moesten die mens met sneeuw duchtig inwrijven. Wisten wij veel.
Hoe moeilijk, hoe koud en ondanks onze laatste plaats heeft deze driedaagse een vast plekje gevonden in mijn geheugen. Vriendschappen werden er verdiept en we hadden veel geleerd.