120. DE BEENHOUWER.

In mijn dorp in de jaren vijftig van de vorige eeuw kon je een heel leven blijven wonen zonder iets tekort te komen. Er waren een bakker, een elektricien, een kleermaker, een postkantoor, een bank, een kapper, alles wat je nodig had om goed te leven en plezant te roddelen. De sfeer was warm, mensen kenden elkaar en hielpen waar ze konden. Een pientere lezer mist misschien de beenhouwer in dit rijtje. Dat laat ik bewust weg want ik heb het hier niet over rundsvlees, charcuterie en pens, maar over de tandarts.
Iedereen kende hem in ons dorp. Als hij uit zijn kabinet kwam en brulde: "De volgende!", dan stond hij daar in een witte doktersjas vol bloedvlekken alsof hij net een rund had geslacht. Zijn bijnaam was dan ook 'de beenhouwer'. Hij vulde geen gaatjes, poetste geen tanden, neen, hij trok ze! En hoe? Soms stond hij letterlijk met zijn knie op de patiënt om extra kracht te zetten. Eigenlijk had hij beter de naam 'beul' gekregen. Ik ben ook een paar keer bij hem moeten langsgaan. Liever de beul dan die vreselijke, onhoudbare tandpijn. Ik heb het overleefd, maar niet zonder een paar keer van mijn stokske te gaan.
Mensen waar ook ter wereld hebben of hadden ooit tandpijn. Ik ken geen uitzonderingen, maar dat wil niet zeggen dat er misschien ongelooflijke gelukzakken op onze wereld rondlopen. Nu, in het jaar 2025, ligt een tandartsenkabinet er steriel, strak en futuristisch bij. De tandarts draagt een smetteloze outfit en is de minzaamheid zelve. Met bonkend hart, een zakdoek in mijn klamme hand, mijn kaak en tong verdoofd en met een plastiek haakje achter mijn tanden lacht hij me toe. Ik grijns terug.
Dat haakje sabbelt alle speeksel uit mijn mond, slikken is een marteling. Met toegeknepen ogen focus ik op het muziekje op de achtergrond. De boor doet zijn werk. Als ik efkes één oog open, zie ik recht in het behaarde neusgat van mijn verlosser. (hoe dat kwam, het beeld is er). En dan klaar is kees. Hij glimlacht zuinig bij het afrekenen en noemt een bedrag waar mijn portemonnee pijn van krijgt. Als dan ook nog blijkt dat ik nog vijf keer moet terugkomen en mijn volgende afspraak binnen veertien dagen werd genoteerd dan moet mijn spaarrekening zich gaan opmaken voor de slacht.
Pas de volgende ochtend merk ik dat mijn kaak nog altijd gezwollen is en pijn doet. Had ik toch wel aan de binnenkant van mijn kaak zitten knabbelen uit frustratie zeker! Dom… dom… dom… Ik hoop stiekem dat niemand échte tanden krijgt, alleen porseleinen parels: glanzend, volmaakt en onaantastbaar. Een wereld waarin tandartsen massaal kunnen gaan doppen en andere wegen moeten bewandelen om aan de kost te komen.
Extra: - "Papa, hoeveel tandpasta zit er in een tube?"
"Dat weet ik niet, jongen."
"Ikke wel, van de badkamer naar de slaapkamer, driemaal rond het bed en terug naar de badkamer."
YouTube: Tip: Het is altijd lente in de ogen van de tandartsassistente – Peter de Koning.